Interview Scott Metcalfe

Image

© Parijs, Bibliothèque Nationale de France, Département des Manuscrits, fr. 12476, f. 98r (links)

Nieuws
28 nov 2025

Op 11 december rondt onderzoeker en musicus Scott Metcalfe zijn residentieschap bij de Alamire Foundation af en keert hij terug naar de Verenigde Staten. Naar aanleiding van zijn vertrek stelden we hem enkele vragen over zijn tijd in en impressie van de Lage Landen, zijn werk aan een nieuwe kritische editie van Binchois’ chansons, én het spontane idee om de beroemde illustratie van Du Fay en Binchois in 'Le champion des dames' te recreëren (zie foto).

Waar werkte u aan tijdens uw residentie bij de Alamire Foundation?

"Het project bestaat uit het maken van een nieuwe kritische editie van de chansons van Binchois. Dat zijn er zo’n zestig in totaal. Ik had vooraf al veel werk gedaan en er blijft natuurlijk nog meer te doen. Tijdens mijn residentie hier focuste ik me vooral op het systematisch doorzoeken van elke bron met als doel een nauwkeurige en volledige transcriptie te verkrijgen. In totaal gaat het om zo’n 160 lezingen, afkomstig uit allerlei manuscripten. De volgende stap is het verzamelen van alle overgeleverde versies van hetzelfde lied. Soms betreft het slechts één overlevering, soms een tiental of meer, maar doorgaans gaat het om een bescheiden aantal van twee tot vier. Daarna probeer je tot een correcte tekst te komen. Dat betekent dat je de verschillende versies met elkaar vergelijkt en een weloverwogen beslissing neemt over wat kan gelden als de beste of meest overtuigende. De standaardmethode is om de beste bron uit te kiezen en in feite een editie van één bron te maken, maar wel een gecorrigeerde editie van die bron. Het is dus niet simpelweg: ‘We nemen klakkeloos over wat er staat, ook al zien we hier een fout in het contrapunt.’ Je probeert alle evidente fouten te corrigeren, en vervolgens onderzoek je of je ook de minder evidente problemen kunt oplossen; ook dingen die verkeerd lijken maar waarvan het iets moeilijker te zeggen is of ze dat ook effectief zijn. Binchois staat bekend om zijn relatief grote tolerantie voor dissonantie, in tegenstelling tot andere gerenommeerde componisten uit zijn tijd. Elke componist heeft zo zijn eigen individuele stijl, een soort van stilistische signatuur. Een deel van mijn werk bestaat eruit de stijl van Binchois tot in detail te leren kennen: zou hij dit soort dissonantie in deze situatie gebruiken, of lijkt dit niet te stroken met zijn aanpak in de werken die met zekerheid aan hem kunnen worden toegeschreven?

Dat zijn het soort details waar het om gaat, en hetzelfde geldt voor alle Franse teksten, waarbij we met soortgelijke problemen kampen. Bij Binchois zijn we gelukkig relatief goed bediend wat dat betreft, beter dan bij componisten van een latere generatie. Neem bijvoorbeeld Busnoys: in zijn chansons ontbreken de teksten geregeld volledig of zijn ze slechts fragmentarisch. Soms werden ze gekopieerd door een Italiaanse hand die duidelijk geen volledig begrip had van het Frans — dat is pas puzzelen. Bij Binchois valt het mee: ik geloof dat maar vier van de ongeveer zestig liederen een onvolledige tekst hebben.

Ik heb hier in het Huis van de Polyfonie behoorlijk monnikachtig gewerkt en geprobeerd alles zo efficiënt mogelijk door te ploegen. Ik verwacht dat ik tegen mijn vertrek een voorlopige editie heb van elk lied, inclusief de volledige kritische noten, waar nodig een ontwerp van de reconstructies met tekstplaatsing voor uitvoering, en suggesties voor chromatische inflecties, cadensen en wat we nu ‘musica ficta’ noemen. Dat zal dan klaar of grotendeels klaar zijn. Daarna moet ik nog een aantal meer problematische chansons aanpakken en de inleiding schrijven. Sean Gallagher [musicoloog verbonden aan het New England Conservatory of Music, VS, die hier ook enkele dagen op bezoek was] en ik werken hier samen aan. Hij zal een soort algemene introductie voorbereiden terwijl ik me zal richten op kwesties met betrekking tot de uitvoeringspraktijk — bezetting, toonhoogte, uitspraak, tekstplaatsing, …"

Wat maakte de Alamire Foundation de geschikte plaats voor uw onderzoek?

"Mijn band met de Alamire Foundation gaat inmiddels bijna tien jaar terug. Ik was al vrij vroeg betrokken bij het onderzoek naar het Leuven Chansonnier. In 2017 woonde ik de conferentie in New York bij en nadien werkte ik aan kritische edities van de unica, zowel wat de muziek als de poëzie betreft. Ik ken Bart [Demuyt] al zeker dertig jaar. We hebben zelfs samen gemusiceerd tijdens de allereerste editie van Laus Polyphoniae: hij zong in Currende en ik speelde renaissance altviool bij The King’s Noyse. Dat was tijdens het Lassus-jaar. Inmiddels publiceerde ik reeds een aantal artikelen in het Journal of the Alamire Foundation. Stratton [Bull] ken ik ook al lang, en in 2018 was ik opnieuw te gast in het Huis van de Polyfonie voor een workshop rond de unica van het Leuven Chansonnier. Daar zaten we rond de tafel, pratend en zingend, terwijl we allerlei problematische lezingen probeerden te doorgronden. Dit alles maakte het bijna vanzelfsprekend om Bart en David [Burn] te schrijven met het voorstel voor deze residentie.

En natuurlijk speelt ook de geografische en historische context een rol: Binchois heeft hier immers zijn roots. Hij werd geboren in Bergen, niet ver hiervandaan; zijn familie kwam uit Binche, eveneens dichtbij. Hij was lid van het Bourgondische hof vanaf de jaren 1420 tot hij met pensioen ging in Zinnik, maar hij bleef ook daarna aan het hof verbonden. Hij woonde en werkte dus in deze streken. Bovendien behoort zijn muziek precies tot het repertoire waar de Alamire Foundation zich op richt. Het is dus een perfecte match. Het was geweldig om hier te zijn, te reizen door de oude Bourgondische gebieden en me onder te dompelen in de sfeer, de gebouwen te bezoeken, de kunst te bekijken, te zien waar het allemaal vandaan komt. Dat hielp enorm om de muziek contextueel beter te begrijpen, waar ze vandaan komt en waarvoor ze bedoeld was.

Daarnaast is de Parkabdij waar de Foundation is gevestigd simpelweg een ongelooflijk aangename werkplek. Iedereen is ontzettend gastvrij. De voorzieningen zijn uitstekend en ik heb een geweldige werkruimte in het Huis van de Polyfonie, dus ik heb veel werk kunnen verzetten. Op sommige momenten kon ik luisteren naar repetities van Cappella Pratensis [ensemble in residence], dat hiernaast Ockeghems klaaglied voor Binchois [Mort tu as navré de ton dart] en zijn Requiem zong en andere muziek van componisten die nauw verbonden zijn met deze plek en tijd. Het is precies het repertoire waar ik me mee bezighoud, dus dat was inspirerend."

Heeft u voor uw onderzoek in België rondgereisd?

"Ja, ik heb onlangs een soort roadtrip gemaakt naar Binche en Saint-Ghislain, ten westen van Bergen en de geboorteplaats van Ockeghem, wat ik natuurlijk niet kon overslaan. Op de terugweg reed ik door Zinnik, waar Binchois zijn laatste jaren doorbracht. Hij was er lid van de kapittelkerk van Sint-Vincentius, waar ook Johannes Regis werkte. In Zinnik waren veel andere musici; het was een tijdlang een heel belangrijk muzikaal centrum. Zeker in de periode van Regis en zelfs nog generaties daarna: in zestiende-eeuwse verslagen over muziek in de Lage Landen wordt de stad genoemd als een van de belangrijkste centra van goede zangkunst, in één adem met bijvoorbeeld Kamerijk. Zinnik is vandaag minder bekend, maar destijds was de stad dus erg belangrijk. Ook Guillaume de Malbecque verbleef er, een tijdgenoot van Du Fay en de executeur [testamentair] van Binchois. Het was dus geweldig om de stad te bezoeken.

Ik bezocht ook Gent en bracht veel tijd door bij het altaarstuk van Van Eyck [Het Lam Gods], dat Binchois vrijwel zeker heeft gezien. Hij trad halverwege de jaren 1420 in dienst van het hof en ik denk dat het onvermijdelijk is dat ze op een bepaald moment in Gent waren, mogelijk om te zingen, en dat hij het dan gezien moet hebben — hij moet dan begin dertig geweest zijn. Volgende week ga ik met mijn gezin op vakantie naar Londen, waar ik in de National Gallery een portret van Van Eyck uit 1433 en het Portret van Arnolfini en zijn vrouw (1434) ga bewonderen. Er hangt ook nog een ander kunstwerk met de titel Timotheos (1432). Men suggereert dat de man op dit schilderij Binchois zou zijn, maar daar is werkelijk geen bewijs voor; het is slechts een veronderstelling. Ik ga volgende week in ieder geval de drie werken bekijken. Ze dateren uit de jaren 1430, geloof ik, dus precies uit het midden van Binchois' leven."

Kunt u ons wat meer vertellen over het ‘tableau vivant’ dat u samen met Sean Gallagher recreëerde?

"Toen Sean hier was, wandelden we door de Obrechtzaal van het Huis van de Polyfonie, waar een organetto uit de instrumentencollectie van de Foundation staat. Het deed Sean denken aan een illustratie van Du Fay en Binchois in Le champion des dames uit 1442. Het is een heel bekend beeld van de twee componisten, geïdentificeerd als ‘Maître Guillaume Dufay’; de man rechts van de harp is Binchois. Sean zag het organetto en ik zei: ‘Er staat precies zo'n harp in de instrumentenkamer hiernaast.’ We hebben die erbij gehaald en de scène spontaan nagespeeld." (lacht)